Wij – Zijn – Nu – Hier
Vier schijnbaar eenvoudige woordjes, die elk op zich al een betekenisvraag stellen.
Wie zijn ‘wij’?
Wij: zijn de kunstenaars Lise Sore en Piffin Duvekot, die in deze presentatie een experiment aangaan.
Wij: zijn de onderzoekende, weifelende mensen Piffin en Lise die met elkaar een relatie hebben en daarin onderzoeken wat een verbintenis tussen mensen allemaal behelst.
Wij: zijn de kinderen die ze waren en de mensen die ze door hun jeugd geworden zijn.
Maar geldt dat niet voor ons allemaal? ‘Wij’ slaat ook op ons, hier nu aanwezig om de tentoonstelling te zien.
En daarnaast verwijst ‘Wij’ ook naar de kunstwerken die hier getoond worden.
Over ‘Zijn’ zouden we dagen kunnen filosoferen, maar in deze context wil ik dat kort houden: een eerste vereiste om een tentoonstelling te kunnen maken, is er te zijn. Datzelfde geldt voor het beschouwen van die tentoonstelling. ‘Zijn’ handelt over bestaan en bestaansrecht, van de kunstenaars, de werken en het publiek. Geen van de drie kan ontbreken bij het maken van een tentoonstelling.
Dan komen we bij ‘Nu’.
Nu: dat is niet altijd zo geweest.
Nu: dat is er morgen, of volgende week niet meer.
‘Nu’ attendeert ons op de tijdelijkheid van de dingen en de mensen. Juist door het momentane te benadrukken, wijzen de kunstenaars ons met die titel op de uitnodiging op de eindigheid.
En dan ‘Hier’.
Hier: is een punt op de kaart
Hier: is een punt in de tijd
Maar ‘Hier’ drukt ook het ontbreken uit van ‘Daar’. En daarmee is het een woord vol verlangen.
‘Wij zijn nu hier’, roept associaties op met tags die vooral pubers op muren van monumenten kalken: IK Was Hier. Maar de vier woorden doen me ook denken aan een veel oudere titel die in de 17e eeuw en daarna veelvuldig gebruikt is door kunstenaars: Et in Arcadia Ego (Ook ik was in het paradijs). De tekst doelt op heimwee naar het geluk dat bij de val uit het paradijs verloren is gegaan.
Hoog Arcadië gelegen in het prachtige centrale deel van het Griekse Peloponnesos, werd – mede door Vergilius’ gedichten – de naam voor het land van schoonheid en geluk; symbool voor het land van verlangen, het land van de jeugd.
Dat land van de jeugd is het uitgangspunt geweest voor deze tentoonstelling.
Waar we Lise Sore en Piffin Duvekot, voornamelijk kennen van hun zelfportretten, hebben ze nu ingezoomd op de context van dat zelf en zich de vraag gesteld of een portret van het landschap van hun jeugd ook een zelfportret kan zijn.
Lise werd geboren in Niger en bracht daar de eerste jaren van haar leven door. Velen zullen denken: wat weet je daar nu nog van? Maar Afrika, het rode zand, de hitte, de Afrikaanse manier van spreken, dansen, de omgang tussen mensen onderling, waarbij “jouw pijn ook mijn pijn is” en “ik mijn vreugde met jou deel”, die zit onder haar blanke huid. Het is haar Arcadië, haar thuis. Niet voor niets is emotie een belangrijke rode draad in haar werk. In haar portretten onderzoekt ze haar eigen emotie en confronteert ons daar mee, soms ongemakkelijk schurend, vaak kwetsbaar en open. Ze stelt vragen als; Waar ben ik? Hoe voelt dat? Wat past mij?
Ze maakte voor deze tentoonstelling voor het eerst tekeningen van de landschappen uit haar jeugd. Ze ogen als romantische landschappen, heerlijke natuur om in rond te dwalen. Ze ademen de sfeer van de onbezorgdheid van het kind dat de wijde wereld in wil en voor wie alles in het leven nog boeiend en nieuw is.
Piffin’s jeugd was een hele andere. Hij groeide op in Rotterdam, Angoulème, Londen, Stuttgard, Frankfurt, Gent en Toronto… Iedereen weet hoe ontregelend zo’n gefragmenteerde jeugd kan zijn voor een jong kind en hoe wezenlijk de vaste honk, de ankerpunten van een veilige, onveranderlijke haven. Die vond hij in het huis van zijn opa en oma in Gorssel. Daar speelde hij met de door zijn opa gemaakte schaakstukken…
We zien in zijn bijdrage voor deze tentoonstelling een heel ander land van de jeugd: de veiligheid van het zelf gecreëerde landschap van een hut onder de tafel. Want in alle verhuizingen, alle nieuwe werelden is de speelplek thuis, onder tafel een vast gegeven.
En zoals steeds in zijn beelden, brengt hij hier een samengesteld beeld van spullen bijeengeraapt in kringloopwinkels. Uit plastic borrelnootbakjes, kinderklei, houten kandelaars, keramische vaasjes en talloze andere plastic rommel, bouwt Piffin hier een eigen wereld. Alsof hij een eigen ordening aanbrengt in de chaos die het leven biedt.
Deze presentatie kunnen wij als bezoekers zien als een zoektocht naar de eerste voedingsbodem voor het werk van deze kunstenaars. Hun identiteiten, en daarmee ook hun werk zijn onlosmakelijk vervlochten met de plaatsen waar ze hun vroegste jaren hebben doorgebracht. De achterhoek in Nederland, de huiskamers over de wereld en de Sahara in Afrika. Het is een zoektocht die in het verlengde ligt van hun zoektocht naar identiteit die toch al een rol speelde in de portretten.
Wij zijn NU hier: het refereert aan de tijdelijkheid van een status quo… de tijdelijkheid van ons bestaan.
We zijn niet langer ‘Daar’, in dat land van verlangen… maar hier in Breda.
De kunstenaars schetsen hier het paradijs uit hun jeugd, en vertellen daarmee wie ze waren en zijn geworden.
De titel en het werk maakt nieuwsgierig naar wat komen gaat. Naar het ‘Daar’ waarheen het leven en het werk hen zal voeren.