En / wat / nu / – Wat/en/ nu – Nu wat en – nu en wat
In de titel van deze tentoonstelling – in welke volgorde je de woorden ook uitspreekt, ligt een vraag besloten: En wat nu?
Die drie uiterst korte woordjes roepen allerhande vragen en associaties op.
Ze suggereren dat er iets is gebeurt. Nu als het moment na een gebeurtenis… waarop iets moet volgen, maar wat is er gebeurt? En wat moet er dan nú op volgen? Er schuilt een gevoel van actie in die korte tekst, of liever het gevoel van een moment tussen twee acties.
Dat momentane karakter van de titel van deze presentatie van twee kunstenaars – Sef Peeters en Harry Vandevliet – staat in groot contrast met de plaats waar we zijn, de Nicolaeskerk die teruggaat tot in de 13e eeuw. De kerk is in 1540 gewijd aan Nicolas en Jacobus Major, de schutspatronen van de zeelieden. De hooggeplaatste beeldjes zijn waarschijnlijk aan de beeldenstormers ontsnapt. De kerk zelf had zwaar te lijden tijdens de Zeeuwse watersnoodramp en werd 10 jaar later in 1963 geteisterd door een kever die het dak opvrat. Die eeuwen van geschiedenis hebben op allerlei manieren sporen nagelaten in het gebouw: duidelijk zijn nog de verschillende bouwfasen vanaf 1325 tot het tweede kwart van de 16e eeuw, met kenmerken van de 15e eeuwse Vlaamse, de Brabantse Gothiek en latere aanpassingen en verbouwingen. Uiteindelijk bevinden we ons nu in een ruimte die door de eeuwen heen is gebouwd, aangetast en gevormd.
En Wat Nu? In deze eeuwenoude ruimte verhoud je je als kunstenaar van nu tot de geschiedenis.
Veel kunstenaars worstelen de laatste decennia met de last of de schat die de kunstgeschiedenis van de oude meesters vormt. Het was Urs Fischer die in 2011 tijdens de Biënnale van Venetië het majestueuze barokke beeld Sabijnse maagdenroof van Giovanni Bologna in Florence kopieerde in was en als een nachtkaars liet affakkelen gedurende de 100 dagen van de kunstmanifestatie. Alsof hij wilde zeggen: ik zal eerst af moeten rekenen met de meesters van weleer, voordat ik überhaupt nog iets kan maken. Een grotere ode aan een kunstwerk kun je haast niet bedenken, hoe dubbel ook. Het doet denken aan het beroemde werk The erased Willem de Kooning van Robert Rauschenberg, een werk gemaakt in een tijd dat Harry en Sef nog maar jongens waren.
Ik weet niet of het aan de Zeeuwse lucht ligt, of dat het toeval is dat Harry Vandevliet
– net als zijn collega Loek Grootjans – naar Italië trok om in alle nederigheid de oude meesters te eren.
Loek deed dat door de vloer van het geboortehuis van Leonardo in Vinci te dweilen en de restanten te bottelen en uit te laten kristalliseren. Harry ging niets halen, hij bracht iets terug: De Console. Die we vanaf de oudheid tot diep in het katholieke nu door de kunstgeschiedenis heen een belangrijke, maar vaak ondergeschikte rol zien spelen: als drager van een latei, een godin of een heilige.
Beide ‘performances’ en de schijnbaar bescheiden resultaten ervan, getuigen van een diep respect voor de kunstgeschiedenis en de positie van kunst in het algemeen.
Het was Loek die mij een paar maanden geleden voorstelde aan Harry, bij het mede door hem geleide kunstinitiatief Mon Capitaine in Middelburg. Sef Peeters ken ik al veel langer. We delen de stad waarin ik al ruim 25 jaar woon en werk. Ik ontmoette eerst de kunstenaar in zijn werken, later de man erachter. En ook in het werk van Sef speelt een diep besef van de eigen positie als kunstenaar in de tijd. In 2014 beschreef hij bij Boymans van Beuningen onder de titel Ik wil gelukkig zijn een wand met de namen van overleden collega’s. Daarbij maakte hij een depot-opstelling van zijn eigen collectie. Het was de ultieme relativering van zijn eigen werk als kunstenaar: het oeuvre teruggebracht tot restanten in een depot. Maar uit de opgeslagen beelden sprak een enorme potentie: ze kunnen elk moment – als Doornroosje – gewekt worden uit een diepe slaap.
En Wat Nu? In die veelzeggende gekke titel van deze tentoonstelling herken ik het spel met woorden en betekenis dat ik zo goed van Sef ken. Lange tijd geleden maakte hij diepe indruk met een beeld waarin de letters HEAVEN op de treden van een fragiele trap waren aangebracht. De trap lag, ontmanteld en opgebaard op een plank over een paar schragen. De letters lazen we niet in een gebruikelijke leesrichting van boven naar beneden, maar in de richting van de opwaartse gang, die het woord HEAVEN suggereert. Hij liet mij als voor het eerst nadenken over het begrip, het woord en de betekenis. Ik herinner me dat beeld als de eerste kennismaking met het werk van Sef.
Zoals Sef ons laat nadenken over woord, beeld en betekenis, zo onderzoekt Harry tekens van status en macht in de architectonische vormen om ons heen. In een werk van lang geleden was daar de schouw, de laatste jaren reageert hij met zijn paviljoens en bv. de vliedbergen op onze verhouding tot onze omgeving, en wat dat zegt over ons.
En Wat Nu – De consoles zijn daar een ultiem voorbeeld van. Het kunstwerk is verdwenen, het heiligenbeeld is weg, de console, de drager zelf is beeld geworden. Daarmee geeft hij ons een dubbele boodschap: het afgodsbeeld heeft zijn of haar betekenis verloren, maar de console is er nog, als een stille getuige. Het markeert de plaatsen die er toe doen, suggereert een nieuw soort van heiligheid. Met elke console, onopvallend aangebracht op de wanden van Italiaanse steden als Sienna, Volterra en Milaan, sluit hij aan bij een traditie van puberale graffiti-kunstenaars die hun tag plaatsen op de muren van de stad. Zijn tag is echter niet schreeuwerig, nauwelijks zichtbaar. Maar wel aanwezig. Voor de oplettende kijker. De consoles lijken een wanhopige en tegelijkertijd standvastige roep om betekenis. Een poging de vergetelheid te ontvluchten en – hoe klein ook – een plaats te verwerven op het podium van eeuwigheid.
En wat Nu?
In deze kerk, met de vele grafzerken die het gevoel van traagheid en eeuwigheid nog eens onderstrepen, voegde Harry hier en daar een zerk toe, soms klein en onopvallend als een vloertegel weggelegd. Maar op elke stenen tafel staat de naam en een jaartal van een overledene of iemand die aandacht verdient. Harry vond ze in de krant en in nieuwsberichten. Zoals de Syrische internetactivist die werd opgepakt en in 2015 geëxecuteerd door het regiem, terwijl zijn echtgenote daarvan pas twee jaar later op de hoogte werd gebracht. Er is een herinnering aan de afro-amerikaanse Stephon Clark die op 22 jarige leeftijd, ten onrechte door de politie van Sacramento werd aangezien voor een inbreker en ter plekke doodgeschoten. Of Emma Gonzalez, één van de overlevers van het bloedbad op de highschool in Parkland afgelopen winter, die nationaal bekendheid kreeg na een speech op een betoging tegen wapengeweld die viraal ging. Harry beitelde onder haar naam een gebroken geweer.
Er is een steen voor G. Sharp die zich hard maakte voor afschaffing van de slavernij, er duiken namen op van activisten van over de hele wereld…
Alsof Harry de waan van de dag, de dagdagelijkse werkelijkheid, een plek wil geven in deze stille kerk. Tussen de vele oude grafzerken. Het is een ode aan de activisten, hij redt ze van de vergetelheid. Met stil en bescheiden klein ergens ook een tegel met de initialen J.C.
Actualiteit, en geschiedenis, activisme en religie komen hier dicht bij elkaar. En wat nu? Harry heeft de ononderbroken noodzaak van activisme door de eeuwen onderstreept door het in steen te beitelen. Zoals God zelf deed in de stenen tafelen die hij aan Mozes schonk: Gij zult niet doden. Gij zult niet stelen. Gij zult niet onrechtvaardig begeren wat uw naaste toebehoort….
En wat nu?
In zijn oeuvre – want op zijn leeftijd mag je wel van een over Oeuvre spreken – onderzoekt en bevraagt Sef steeds weer de betekenis en lading van begrippen die voor ons menszijn van belang zijn: IK – Echt – Angst – kunst – mijn/jouw – Thuis/huis – Mooi – Dood. Die laatste in een prachtige variant op het aftelversje dat kinderen gebruiken bij het hinkelen/verstoppertje spelen: 1,2,3, Dood. In zijn beeldende werk speelt hij met vragen uit zijn eigen leven, die daarmee voor ons als mens allemaal herkenbaar zijn. Toen hij me vroeg deze tentoonstelling te openen, schreef hij me: “Harry en ik bereiden een tentoonstelling voor in de Nicolaaskerk in Brouwershaven. Op een vloer vol grafstenen, dus de dood en overleven zijn wel de thema’s voor ons. (We hebben er per slot van rekening de leeftijd voor).”
Met zijn werk in gedachte en de ontroerende consoles van Harry, moest ik denken aan een tekst uit de film ‘Little children’ van de Amerikaanse regisseur Todd Field, waarin een moeder haar perverse zoon vertelt: “Je bent een wonder. We zijn allemaal wonderen. Weet je waarom? Omdat we als mensen iedere dag onze dingen doen en al die tijd weten we, wij allemaal, dat de dingen waar we van houden, de mensen van wie we houden ons op ieder willekeurig moment kunnen worden afgenomen. We leven met die wetenschap en toch gaan we gewoon door. Dieren doen dat niet.”
Ik heb deze tekst al vaker gebruikt als ik over kunst praat. Eigenlijk zou ik dat minder vaak moeten doen, omdat het wat mij betreft nooit een cliché mag worden, niet aan betekenis mag inboeten. Zoals Sef steeds weer termen opnieuw oplaadt door de vorm die hij ze geeft. Zoals Harry de waan van de dag, met namen van overledenen uit kranten en van nieuwszenders, in natuursteen beitelt. En ons even redt van de vergetelheid.
En / wat / nu… het is de vraag die we onszelf allemaal wel eens stellen, en die naar mate de jaren vorderen blijkbaar steeds pregnanter wordt. Kunst is voor beide heren een vorm van denken, en in dat beeldende denken weten ze zich tot de onmogelijkheid van het leven te verhouden. En bieden ze ons een opening uit dat vertwijfelde moment:
En / wat / nu