Sabina Timmermans (’s-Hertogenbosch, 1984) schildert vanuit een diepmenselijk verlangen naar natuur. Eerst de gecultiveerde natuur die ze miste toen ze – vanuit Haarsteeg waar ze opgroeide – in ’s-Hertogenbosch op kamers ging en de plantenkwekerij van haar vader achter zich liet. Later de wilde natuur die een grote indruk op haar maakte toen ze haar studie onderbrak voor een reis door Vietnam, Cambodja en Thailand.
Haar schilderijen vol uitbundig groeiende planten als diverse Bromelia’s, ficussen, de Monstera deliciosa (gatenplant) en de witgestreepte cultivar van Chlorophytum comosum, roepen associaties op met het oerwoud dat ze in Azië zag. Maar als je goed naar de exotische schilderijen kijkt, wortelt die natuur bij Timmermans meestal in potten, net als de planten die regelmatig model staan op haar atelier. Timmermans heeft een haast romantische hang naar de natuur, ze fotografeert planten op haar reizen en haar huis staat er vol mee. Als ieder ander kan ze genieten van een brok woeste natuur en wegdromen bij een verre einder. Maar tijdens een concrete confrontatie met diezelfde natuur, die ze aanging door in haar eentje een bergtocht in Noorwegen te maken, ontdekte ze dat ze vooral angst ervoer. Het prachtige landschap werd een onherbergzaam gebied waar ze gevaarlijke – en in de zomer onverwachte – ijsmassa’s moest trotseren (terwijl ze dat deed zag ze de sporen van een groep die vóór haar hetzelfde pad had genomen, inclusief de uitschuivers op de gletsjers). ‘s Nachts kon ze de slaap niet vatten door de geluiden rondom haar tent. Ze ervoer aan den lijve de ambivalentie van de verhouding tussen natuur en mens: Het landschap dat zich uitermate leende voor escapistische dagdromen, datzelfde landschap zat vol ongewenste ontberingen.
Mythische berg
Die desillusie gaf ze vorm in een serie berglandschappen. Timmermans ziet de berg als een mythisch gegeven: Als je een berg ziet is er onmiddellijk het verlangen die te beklimmen, je wil deel uitmaken van die schoonheid. Maar als je werkelijk naar boven gaat, loop je al snel ín die prachtige farden mist en wordt je vooral koud en nat. In haar schilderijen ontdoet ze de berg van de mythe en toont ze ook de achterkant van de berg, als een holle mal: De majestueuze berg ontkracht tot een decorstuk. De dualiteit die ze ervaart tegenover de natuur, het verlangen en de angst, het ‘heerlijke monster’, zoals de latijnse naam van de gatenplant al suggereert, probeert ze te vangen in een beeld. Want een jungle is geen leefruimte voor de mens. We hebben nu eenmaal ordening nodig, beschutting, veiligheid.
Niets is wat het lijkt
In haar schilderijen tast ze de grenzen af tussen cultuur en natuur, tussen binnen en buitenruimte, oerwoud en tuin, gevaarlijk en veilig. Mensen gaan schuil achter de grote bladeren van welig tierende planten, maar die planten zijn wel in potten gevangen. Ze speelt met de bedrieglijkheid van een prachtige brok natuur door onaffe stukken, of transparant geschilderde delen waardoor je als kijker door het beeld prikt. Niets is wat het lijkt, niet in het landschap maar ook niet in het schilderij. De kunstenaar voert een innerlijke strijd met het bedrog van de voorstelling: het schijnen en verdwijnen. Ze rommelt met de schilderkunstige diepte, met transparantie, met voor- en achtergrond. Abstracte verfstreken worden gordijnen, een plant voor het raam wordt het raam zelf. En in die bewuste vaagheden speelt de schilder een spel met tijd en vergankelijkheid. Uiteindelijk maakt ze ons als kijker deelgenoot van haar oerverlangen om op te gaan in het ongerepte en één te worden met onze natuur. Tegelijkertijd toont ze pijnlijk ontnuchterend de onmogelijkheid daarvan.