In haar meest recente werk is grafisch kunstenaar Jacomijn den Engelsen duidelijk geïnspireerd door virtuoze meesters als Giovanni Bellini, Andrea Boticelli, Caravaggio en Michelangelo. En daar windt ze geen doekjes om. Ook al voorziet ze de serie werken niet echt van een titel, tussen haakjes verwijst ze: ‘naar Pietá van G. Bellini’, ‘naar Bewening van Botticelli’, of kortweg ‘Pietá’.

Het lijden van Christus, maar nog meer het verdriet rondom zijn dood, is eeuwenlang inspiratiebron geweest voor vele kunstenaars. Den Engelsen verklaart haar fascinatie voor deze thematiek kortweg met de woorden: “Alleen vrolijkheid vind ik niet interessant.” Het liefst werkt ze met menselijke emoties, en dan vooral de dubbelzinnige. In tijdschriften, kranten, en kunstboeken zoekt ze naar die momenten waarin een geheim schuil gaat, naar emoties die nooit eenduidig opgevat kunnen worden.
Zo was een oude journalistieke foto van Franse boertjes die door de Gestapo tegen een muur worden gezet om te wachten op verhoor, de aanleiding voor de houtsnede met de titel Muur. De mannen in dit werk houden het midden tussen jongetjes die voor straf in de hoek staan, en mannen die vastlopen in hun eigen onvermogen. Beide aspecten zijn duidelijk aanwezig, zonder dat een van de twee het wint. En het kleine kopje met de titel Judith, is voor de liefhebbers direct herkenbaar als de vrouw op een doek van Caravaggio, die net bezig is om Holofernes te onthoofden. Zowel het afgrijzen, als de moed die nodig is voor een dergelijke daad, zijn op haar gezicht af te lezen. De gemengde gevoelens van Judith zijn door Den Engelsen als fragment uit het oorspronkelijke doek gelicht, zonder dat ze aan kracht inboeten. Integendeel, juist door te focussen op haar gezicht, worden we ons als kijker nog meer bewust van die dubbelzinnigheid. De mengeling van kracht, afschuw en verdriet wordt universeel.
Waar in het vroegere werk duidelijk sprake was van een opgelegd raster, krijg je in de ‘Renaissanceserie’ het gevoel dat de prachtige structuur die ontstaat bij het uitgutsen van de houtblok volledig opgaat in de voorstelling. Het afwisselen van de richting van het gutsen gaat zelfs een spel aan met de houtnerf van de plaat. Hierdoor ontstaat een subtiele gelaagdheid waarin je voorstelling en achtergrond niet meer duidelijk van elkaar kunt scheiden, en er alle ruimte overblijft voor de fantasie van de kijker. Door deze werkwijze, en de keuze voor een klein fragment uit het oorspronkelijke werk, laat ze veel over aan de verbeelding van de kijker.
Zo gaat het ook met de werken met als thema de bewening van Christus. In het fragment dat ze aan Botticelli ontleent zien we Maria Magdalena die haar droeve gelaat laat rusten op de voeten van de dode Christus terwijl ze die omarmt. Door het inzoomen op dit detail komt er veel meer nadruk te liggen op de tederheid van dit gebaar. Zozeer, dat het werk een erotische lading krijgt. “Ik ben steeds op zoek naar de overeenkomst tussen een orgasme en een dood of bedroefd gezicht”, licht de kunstenaar toe. En daarvoor vindt ze voldoende voorbeelden in de kunstgeschiedenis. Zoals de Pietá van Bellini bijvoorbeeld, waarin de omhelzing van de dode Christus door zijn moeder ook door zou kunnen gaan voor een passionele kus. Verrassend is het werk met als ondertitel Troost. De koppen in deze houtsnede lijken perfect te passen in de serie van door Renaissancemeesters geïnspireerd werk. Uitgangspunt is hier echter niet het werk van een 15e eeuwse virtuoos, maar een krantenfoto waarop een winnende voetballer zijn verliezende tegenspeler troost. Den Engelsen bewijst met dit werk dat ook in ‘real life’ de gezichten van vreugde en verdriet dicht bij een sensuele extase komen.